donderdag 26 april 2012

Vragen en verwachte antwoorden bij 3 beeldbeschouwingen



2D:

Jonge kind (associatieve stadium):

Vraag: Wat denk je dat de prins bij de prinses komt doen?

Verwachte antwoord: Hij heeft haar net gered van de gemenerik en nu gaan ze trouwen en elkaar kusjes geven. Daarna krijgen ze samen kindjes.



Oudere kind (expressieve stadium):

Vraag: Welk gevoel of emotie krijg je bij het zien van deze afbeelding?

Verwachte antwoord: Ik word er wel vrolijk van als ik kijk naar de prins en prinses. De prins knielt voor de prinses en houdt haar hand vast. Ik denk dat ze elkaar leuk vinden en dat de prins de prinses ten huwelijk gaat vragen.





3D

Jonge kind (associatieve stadium):

Vraag: Als jij een prinses zou zijn hoe zou je er dan uit willen zien?

Verwachte antwoord: Ik wil net zo’n mooie jurk als Assepoester (midden afgebeeld), maar dan wel helemaal in het roze. Mijn barbie Shelly heeft namelijk ook een roze jurk. Verder wil ik graag een mooi kroontje in mijn haar en mijn haar omhoog (opgestoken).



Oudere kind (mimetische stadium):

Vraag: Wanneer is een jongen of een man een prins?

Verwachte antwoord: Als de jongen of een man een prinses heeft gered en de slechterik verslagen heeft. Hij wordt gezien als de held en zal later koning worden.



4D

Jonge kind (associatieve stadium):

Vraag: Welke dieren heb je in het filmpje gezien?

Verwachte antwoord: een stoere kat die kan dansen. Ik heb ook een kat thuis die heel stoer is, want die gaat altijd naar buiten toe om achter de muizen aan te rennen.

Ik zag ook een ezel, die heb ik pas geleden gezien op de kinderboerderij samen met mijn opa. Die maakte hele rare geluiden.



Oudere kind (expressieve stadium):

Zou het filmpje in het echt ook kunnen voorkomen? Met levende dieren?

Verwachte antwoord: Nee, want dieren kunnen niet dansen, dit is fantasie en dus niet de echte werkelijkheid.

Productieve gedeelte van het lesplan Beeldende Vorming


3D
We laten de kinderen een sprookjesfiguur maken. Dit is een slechterik.Het materiaal wat de kinderen mogen gebruiken is klei, het word dus een 3d beeld.We vertellen de kinderen dat een sprookjesfiguur wat kwaad is vaak boze wenkbrauwen heeft.(plaatje)We de kinderen mogen voor de rest zelf weten hoe het figuur eruit komt te zien, als het beeld maar uitstraalt dat het boos is.

Het beeldend probleem is hier: Maak een slecht sprookjesfiguur van klei dat uitstraalt dat het boos is.


2D
Voor een 2d productie laten we de kinderen expriminenteren met kleur. Iets wat vrolijk is heeft vaak felle vrolijke kleuren en iets wat eng is heeft donkere kleuren, als iets romantisch moet zijn dan heeft het vaak zachte kleuren.De kinderen mogen zelf een sprookjes figuur tekenen, met in hun achterhoofd het idée wat het figuur moet uitstralen, dus vrolijkheid, liefdelijkheid of een slechte uitdrukking.De kinderen mogen zelf hun figuur verzinnen, en hoe en waar het zich bevindt.

Het beeldend probleem is hier: Maak een tekening van een sprookjesfiguur die een bepaalde emotie uitstraalt, houdt hierbij rekening met de kleuren die je gebruikt.

Muziek les


Doelgroep: groep 3

Zingen en aanleren van een lied   

Het aanleren van een lied:
-       Eerst bekijken en beluisteren de ll het liedje.
-       Daarna wordt het lied twee keer voorgezongen door de juf.
-       Er word gebruik gemaakt van visuele hulpmiddelen, d.m.v. afbeeldingen.
-       We leren het liedje aan de kinderen door middel van voor- en nazingen.

1.    We zingen een zin voor die de kinderen daarna nazingen.
2.    Dan zingen de kinderen het stukje wat zij hebben geleerd, waarna wij een nieuw stukje aanleren (We zingen niet meer mee met de stukjes die de kinderen al hebben geleerd, we zingen alleen de nieuwe stukjes voor)
3.    Voor elke zin in het liedje van in totaal 10 zinnen hebben we een plaatje, zo worden de kinderen eraan herinnert wat zij moeten zingen, en wordt het makkelijker om zo zelfstandig het lied te zingen.
4.    Tussendoor stellen we vragen over het lied als afwisseling met het voorzingen, daardoor blijft het voor de kinderen


De Sprookjesdans:

Beklim de haren van raponsje
En zwaai eens als een prinses Toeter als een fakir Wrijf de geest uit de fles Huppel als roodkapje En vlieg eens als een elf Zo word je sprookjesvriendje Je merkt het vanzelf Tralalala de sprookjesdans Tralalala de sprookjesdans
Zin 1: de kinderen bewegen met hun armen alsof ze aan het klimmen zijn
zin 2: de kinderen zwaaien zoals zij vinden dat een prinsesje zwaait
zin 3: de kinderen doen alsof ze op een toeter blazen
zin 4: de kinderen wrijven met hun hand over hun andere hand/arm
zin 5: de kinderen huppelen op hun plek
zin 6: de kinderen bewegen met hun armen alsof ze vliegen
zin 7: de kinderen draaien met hun handen om elkaar heen
zin 8: de kinderen bewegen beide handen in tegengestelde richting van de borst af en terug naar de borst
Zin 9 + 10: de kinderen zwaaien met beide handen heen en weer




Bewegen op muziek
de Sprookjesdans

We hebben net aan de leerlingen het lied aangeleerd en nu gaan we de bewegingen die bij het lied horen aanleren.
Per zin is er een beweging die aan de leerlingen wordt aangeleerd. De bewegingen worden dus ook per zin aangeleerd.

Bij het aanleren van de bewegingen wordt de fantasie van de leerlingen geprikkeld. Ze mogen zelf de bewegingen verzinnen, met behulp van de leerkracht.
De kinderen zingen eerst de eerste zin van het liedje voor: “beklim de haren van Raponsje”, waarna de leerkracht de vraag stelt: Hoe klim je in de haren met je armen?
De leerlingen zullen met zijn alle deze beweging maken, per zin word dit dus op deze manier gedaan.

Omdat de leerlingen zelf met bewegingsvoorstellen komen is de motivatie groot, ze kunnen hun fantasie de vrije loop laten.

Uiteindelijk heb je dan deze bewegingen:
Bewegingen:



Muziek maken

Tijdens het zingen en het dansen hebben de kinderen al kennis gemaakt met een paar bewoners uit het sprookjesbos.

Nu gaan we eens een kijkje nemen in het sprookjesbos:


Je vertelt de leerlingen door middel van het plaatje dat dit foto’s van plekken in het sprookjes bos zijn, de plaatjes van de inwoners van het sprookjesbos (Assepoester, Wolf, Fakir, Roodkapje, Reus en de zeven geitjes) geven aan waar zij in het sprookjesbos wonen.

Als je op bezoek gaat bij een van de inwoners hoor je altijd een muziekje, maar dat is alleen als je echt bij hun thuis bent. Dus niet als je op een paadje loopt, dan is het helemaal stil.

Je kunt het met de kinderen eerst hebben over de inwoners, wat voor gevoel zij bij de inwoners krijgen en wat voor soort geluid daarbij hoort.
Roodkapje vinden ze bijvoorbeeld vrolijk dus als je bij haar op bezoek gaat horen we een vrolijk muziekje. Vraag aan de leerlingen, wat is een vrolijk muziekje. Klinkt dat hoog of laag? Wat voor gevoel krijg je bij de tonen.

Je verdeelt de klas in 6 groepjes, elk groepje krijgt een inwoner van het sprookjesbos en mag met elkaar bij deze inwoner een muziekje verzinnen met instrumenten.

Wanneer ieder groepje klaar is met het bedenken van een muziekje, laten ze deze om en om aan elkaar horen. Daarna wijs jij met je vinger op het bord aan waar jij in het bos bent, je kunt het beste onderaan bij het begin van het pad beginnen. Herhaalt dat het op het pad nog helemaal stil is. Als jij bij een van de inwoners thuis komt, dus het plaatje van het personage aanwijst, begint het groepje dat dit personage heeft hun muziekje te spelen. Wanneer je weer op het pad loopt naar een ander personage is het weer helemaal stil.

Dierlijke mechanische vliegmachine

Productieve Fase.

In de laatste les van beeldende vorming kregen we opnieuw een beeldend probleem. We moesten een dierlijke mechanische vliegmachine maken van restafval. Yasmin en Ilse waren in deze les aanwezig en hebben het volgende gemaakt:



Uitgeputte boer

Productieve Fase.

In de een na laatste les beeldende vorming kregen we een beeldend probleem: we moesten een boer maken die heel erg uitgeput en moe was. Iedereen kon zelf bedenken hoe hij/zij dit vorm wilde geven, daar was je helemaal vrij in. Wij waren alle vier in deze les aanwezig, en dit waren de resultaten uit ons groepje:

Sharon:
(super mooi)

Ilse: 
(niet zo mooi)

overzicht van heel de klas:

woensdag 11 april 2012

Mindmap sprookjes (woorden)

Beeldbeschouwingen

Klassiek 2D


Ruimte
Je ziet geen diepte, de neus aan het gezicht vast, dus er zit geen diepte in het gezicht.
Je hebt wel overlapping dat de man voor de vrouw zit. En afsnijding van het bed, zo kun je zien dat het bed groot is.

Kleur
In dit beeld zie je vooral lichte, onverzadigde kleuren. Kleuren die met wit, zwart of grijs gemengd zijn. De kleuren komen overwegend vooral uit dezelfde kleuren familie en worden met elkaar gecombineerd. De kleurtoon is ook licht. Dit toont heel vriendelijk en rustig. Dat is ook wat dit beeld moet uitstralen. De kleur roept een romantisch beeld bij je op.

Vorm
In de afbeelding vind je vooral organische vormen, dit zijn vormen die je ook terug ziet in de natuur. De klassieke periode hanteert zich ook aan organische vormen. Je ziet ook veel gesloten en onregelmatige vormen, zo lijkt de afbeelding echt. De rest ruimte van de afbeelding is bijna niet zichtbaar, alles in de afbeelding wordt opgevuld met vormen . Het is een statisch beeld, het oogt niet bewegelijk, het lijkt echt alsof het mannelijke figuur stil zit op zijn knieën en het vrouwelijke figuur stil op bed zit.

Textuur
De textuur in de afbeelding is niet heel duidelijk zichtbaar. Je ziet wel dat wat stof moet lijken ook wel heel erg lijkt op stof maar je ziet niet heel duidelijk de vezels zitten. Ook dat wat hard moet lijken zoals het bed ziet er hard uit. Maar je ziet niet de nerven van het hout lopen.

Compositie
De manier waarop het beeld is ingedeeld is zo dat het bed een belangrijke plaats in neemt. Dit is de aandachtsplek van de afbeelding. Je kijkrichting word daar ook gelijk naartoe getrokken. De prins en prinses zijn het middelpunt, dat is je eerste kijkpunt.

Modern 3D



Ruimte
In de afbeelding is ruimte goed te zien. De drie prinsessen geven een dynamisch beeld. Door de houding van de prinsessen lijkt het voor de kijker alsof ze bewegen. Dit wordt benadrukt door de sluier van de jurken die lijken rond te draaien en omhoog worden gehouden. Verder is de ruimte achter de prinsessen goed zichtbaar door de drie tapijten achter de prinsessen. De middelste prinses staat verder naar achter in vergelijking met de andere twee prinsessen. Dit versterkt de ruimte in de afbeeldingen, omdat er een derde dimensie is, namelijk diepte.

Kleur
In de afbeelding zijn zachte kleuren zichtbaar. Een combinatie van kleuren die erg dicht bij elkaar liggen (geel, oranje, rood, beige). Deze kleuren symboliseren de eigenschappen van een prinses of vrouw. Roze is de kleur die hoort bij een meisje of een vrouw. Deze kleur is te zien op de vloer waar de prinsessen op staan. De kleur geeft een duidelijk verschil waar de jurken eindigen en waar precies de vloer begint. De jurken van de prinsessen zijn alle drie verschillend. Deze kleuren zijn gekozen op basis van de haarkleur van de vrouwen. De linker prinses heeft donker haar en een lichte jurk die anders is van kleur, namelijk geel.

Vorm
In de afbeeldingen zijn drie mensen afgebeeld. De vorm van de prinsessen is organisch, ze hebben dezelfde vorm als die van mensen. Maar er is wel sprake van vervorming, niet alles is in proportie. Het middenstuk wordt steeds dunner (soort driehoek) in vergelijking met de rest van het lichaam. Dit accentueert juist de vrouwelijke rondingen, waarbij het lichaam onder het middenstuk breder lijkt te worden, de uitlopende jurk versterkt dit effect. Doordat het middenstuk steeds dunner wordt, komt het accent ook meer te liggen op de borsten, deze lijken groter. Als je kijkt naar het haar van de rechter prinses valt ook iets op. Zij heeft erg dik en vol haar, terwijl het toch erg krult aan de onderkant. Dit zorgt voor een erg overdreven effect, omdat niemand van nature dit haar zal hebben en in zo’n perfecte vorm. De overdreven details en perfectie in de afbeeldingen zijn kenmerken van de moderne tijd.

Textuur
De textuur is opvallend/duidelijk in de afbeelding. Je ziet dat de drie tapijten precies het zelfde zijn. In de tapijten zijn veel rondingen en versieringen gebruikt. De jurken van de prinsessen hebben ook een bepaalde textuur. De jurken zijn gemaakt van verschillende stoffen en je ziet aan de onderkant van de jurk een opvallend patroon. Op de jurken zelf zijn versierselen gemaakt zoals kralen en bloempatronen.

Compositie
De afbeelding heeft een driehoekscompositie. De kijkrichting begint in het midden bij de middelste prinses, zij staat verder naar acht op de afbeelding. Daarna vallen je ogen op de linker of rechter prinses en daarna op de laatste prinses. Je ogen maken een soort van driehoek. De kleuren en de vormen in de afbeeldingen



postmodern 4D

Het beeld wat je op het filmpje ziet is een postmodern beeld omdat alle sprookjes samen komen in het sprookje van Shrek. Verschillende stijl elementen van de sprookjes uit verschillende historische periode komen bij elkaar. Dit is een van de kenmerken van postmodernisme. Ook zie je elementen, zoals het liedje, anno nu. Dit wordt gekoppeld aan sprookjes figuren die hierop dansen.

maandag 9 april 2012

Onderdeel 5: Luisteren

Doelgroep: Middenbouw



Prinsessenlied
vragen:

      Waarover zingt Roodkapje?
      Waarover zingt Assepoester?
      Herken je het gene waar zij over zingen?
      Wordt er met een hoge toon of met een lage toon gezongen?   
      Wat voor een gevoel krijg je van de muziek die je hoort? (wordt je er verdrietig van, of blij, etc)
      Kun je iets van dit liedje leren? (zo ja, wat?)

vrijdag 6 april 2012

Drama opening Sprookjes

We hebben hiervoor een sprookje gemoderniseerd.

Roodjasje
Er was eens een meisje, dat meisje had altijd een rood jasje aan, daarom werd ze ook wel Roodjasje genoemd. Op een dag werd haar moeder er zo gek van dat ze oma niet konden bereiken, dat moeder een mobiel voor oma had gekocht, Roodjasje ging meteen met de nieuwe mobiel naar haar oma waar ze zoveel van hield. Roodjasje pakte haar scooter en ging op weg naar oma toe. Maar onderweg gebeurde er opeens iets vreemds. Roodjasje zag een man voor haar scooter verschijnen, hij deed of hij verdwaalt was en vroeg de weg aan Roodjasje. Maar eigenlijk wilde hij de mooie rode scooter van Roodjasje stelen! Dat mocht natuurlijk niet gebeuren, maar Roodjasje had nog niets in de gaten. De man vroeg aan Roodjasje waar zij heen moest, waarop Roodjasje antwoordde: Ik moet naar mijn Oma, die woont op de zonnebloemweg. De man vroeg aan Roodjasje of hij met haar mee kon rijden want hij moest zogenaamd in dezelfde straat zijn. Toen Roodjasje onderweg vertelde van de mobiele telefoon die zij weg bracht, bedacht de man een goed plannetje, want die mooie mobiel wilde hij ook wel hebben. Ze reden de zonnebloemweg in en de man stapte uit de scooter, hij deed alsof hij weg liep. Maar dat was niet zo, want stiekem achtervolgde hij Roodjasje. Roodjasje zette haar scooter voor de deur van haar oma’s huis en ze ging naar binnen. De man sloop naar de scooter en startte de scooter ,toen Roodjasje het geluid van haar scooter hoorde legde ze snel de mobiel op tafel en rende naar buiten. Toen de man zag dat Roodjasje naar buiten kwam, pakte hij zijn kans om nu ook de mobiel te pakken te krijgen, hij zette heel snel de scooter neer en ging gauw het huis van de oma binnen. Hij zag vanuit de gang de mooie mobiele telefoon op de tafel liggen . De man was zo blij hij pakte de mobiele telefoon en wilde terug naar buiten gaan om met de scooter ervandoor te gaan, BOEM hij kreeg een keiharde dreun op zijn hoofd! De oma van Roodkapje stond om een hoekje en zag wat er gebeurde. De dief werd uitgeschakeld, en oma en Roodjasje leefde nog lang en gelukkig.

Een verteller vertelt dit verhaal, terwijl 3 anderen het verhaal opvoeren. Ook wordt er tijden het verhaal gebruik gemaakt van muziek om het leuker te maken.

Drama les Sprookjes

doelgroep: middenbouw

Inleiding (10 min)
Lesopening: De juf verkleed zich en trekt iets herkenbaars van verschillende sprookjes aan. Zodat de leerlingen verschillende sprookjes herkennen, en weer ophalen welke sprookjes er allemaal zijn.

Vertel de leerlingen dat we een drama les over 10 sprookjes gaan doen.
We gaan in deze les per groepje een sprookje uit het potje pakken. Vervolgens ga je in je groepje de belangrijkste moment uit dat sprookje m.b.v. lichaamstaal uitbeelden, zodat de rest van de klas ziet wat voor sprookje het groepje uitbeeld.


Geef een aantal voorbeelden hoe je dit zou kunnen doen.
Bijvoorbeeld: * Roodkapje die op de scooter naar oma gaat.( Dit sprookje zit niet in het potje)
Bedenk met de leerlingen voorbeelden hoe je de belangrijkste moment uit dat sprookje het beste kan uitbeelden, zodat het sprookje herkenbaar wordt.


Kern (afhankelijk van het aantal groepjes, ongeveer 60 min)
De leerlingen werken maximaal in groepjes van 4. Als de leerlingen goed door hebben wat er van ze verwacht wordt ,mogen ze per groepje een kaart trekken uit het potje. Dan bespreekt elk groepje het getrokken sprookje, zetten het belangrijkste moment op papier en de
Let erop dat de leerlingen een duidelijke lijn op papier hebben staan. Zo wordt het oefenen gemakkelijker en wordt de uitvoerig niet zo rommelig.
Dan kunnen de leerlingen gaan oefenen. Als het kan op een plek waar ze elkaar niet kunnen horen.
De toneelstukjes moeten ongeveer 5 minuten duren.

De kinderen krijgen 15 minuten om het toneelstukje in elkaar te zetten. Wanneer er 10 minuten om zijn, loopt de juf even langs alle groepjes om te zeggen dat ze nog 5 minuten hebben voordat de toneelstukjes worden opgevoerd, zo weten de kinderen waar ze aan toe zijn en dat ze hun toneelstukje moeten afronden.

Dan voeren de leerlingen de toneelstukjes voor in de klas op.
En raad de klas welk sprookje het groepje getrokken had.

Verwerking/Afsluiting (10 min)

Als alle groepjes zijn geweest bespreek je met de kinderen wat er goed gimg, en wat er misschien iets beter kan. Wat vonden de kinderen het leukst om te doen. Etc. Je geniet nog even na met de kinderen.


10 sprookjes potje
1.Assepoester
2.Sneeuwwitje
3.Doornroosje
4.Hans en Grietje
5. De gelaarsde kat
6. Klein Duimpje
7. Pinokkio
8. Aladdin en de wonderlamp
9. De prinses op de erwt
10. De wolf en de zeven geitjes

donderdag 5 april 2012